zondag 31 januari 2010

Wen! Rit! Een winters sprookje

-Dit verhaal is geïnspireerd door het huidige weer in Nederland, weer dat ik normaal alleen in Rusland gewend ben en als opdracht voor een cursus column schrijven dat ik gevolgd heb.-

Het is eindelijk eens echt winter en Nederland staat op zijn kop; tekort aan strooizout, aangepaste dienstregelingen, ingesneeuwde auto’s door sneeuwduinen. Kortom; gruwelijke last van die prachtige winterse taferelen. Ik kom steeds meer humeurige mensen hunkerend naar warmte tegen.
Maar warmte is er volop in de winter. Je moet er gewoon de ogen voor openen. Laten we er niet zo moeilijk over doen en juist in de winter onze verscholen emoties de ruimte geven- ze laten opwellen en verzilveren.

Elke ochtend bepak ik me en stap op mijn fiets voor een rit van 25 minuten door Russische landschappen. Ik hou mijn stuur stevig vast en hoop dat het wiel mijn aanwijzingen volgt. Een listig spel. Alléén ik fiets over de weg. Soms toetert er een automobilist- ter bemoediging, met medelijden of uit zelfgenot vanuit zijn warme wagen. Mij hindert het niet, want ik voel me vrij en ongeremd. Het wit om mij heen fonkelt verblindend, het is zo maagdelijk puur. Een langzaam opkomend gevoel van desoriëntatie bekruipt me en doet me neuriënd doortrappen. Slechts de schrale wind om mijn wangen zorgt ervoor dat ik niet verdwaal in het niets. De wind weerhoudt mij ervan om door de sneeuw te gaan rollen van plezier. Elke vlaag gaat door merg en been en zo gebeurt dat het zintuig voelen steeds meer het genot van het aanblik, het zintuig zien, verdringt.

De deur draait 180 graden en ik sta binnen. Het zweet breekt me uit en mijn vingers beginnen te tintelen. De muffe binnenlucht vult mijn longen met warmte en de frisse kwikheid vloeit geleidelijk weg. De lift geeft mij nog een laatste glimp op het winterse panorama voordat ik er in het donker weer doorheen mag op weg naar huis en haard. Echter, de altijd zo strak ingerichte kantoortuinen staan vol plastic zakken en linnen tasjes. De stiletto’s hebben plaatsgemaakt voor bergschoenen en een pantalon voor een spijkerbroek. Er is hier duidelijk wat gaande maar ik kan het niet thuisbrengen. De klokslag van twaalf uur gaat verloren in schuivende stoelen en geroezemoes.
Daarboven een heldere baritonstem :“Zullen we de lunch overslaan en genieten, gewoon simpelweg genieten nu het nog kan. “
Een sopraan: “Vertrouw jij het dan? “
Een andere bariton: “Stel je niet zo aan”
Eerste bariton: “Ik zou zeggen, laten we het in elk geval proberen.”
De sopraan: “Vooruit dan maar”

En weg is het gezelschap. Als ik niet snel meega, blijf ik alleen achter in een wederom ordelijke kantoortuin. Zonder zo’n mysterieuze plastic zak mee te zeulen, waar ogenschijnlijk iets scherps en gewichtigs in zit, glip ik net op tijd de lift in. Het witte landschap lonkt, mijn maag knort en ik heb geen idee waar we naartoe gaan. De kantine blijft links liggen, de draaideur zet me weer buiten. Ik volg langs een besneeuwd rietlandschap totdat het wit plaatsmaakt voor zwart ijs. Vliegensvlug worden schaatsen ondergebonden en schieten mijn collega’s alle kanten uit. Ik blijf glunderend aan de kant achter. Morgen neem ik ook mijn noren mee en voor nu laat ik stiekem een sneeuwengeltje achter.