woensdag 22 februari 2006

Lija travels

Met 8 nederlanders lopen we over de nevski prospekt. Op weg naar ‘theelepeltje’. Een favoriet fastfoodketen. Hun assortiment bestaat uit pannekoeken met hartige/ zoete vulling, salades en thee. Opeens zie ik een cameraploeg, camera pontificaal in het midden van de Nevski. Er omheen staat een crew van lange, blonde mensen. Defenitly Nederlanders fluister ik tegen mijn studiegenoot. Als we binnen gehoorsafstand staan, kijk ik de presentator recht in zijn ogen en zeg: “Jullie zijn vast Nederlands.” Een ogenblik is het stil, door mijn hoofd schiet al de gedachte dat het natuurlijk ook zweden kunnen zijn of…., en dan klinkt er een volmondig ja. “En ik zag jullie al aankomen en dacht; dat zijn vast Nederlands” zegt Chris Zeegers (RTL-travel). Als een schoolklasje gaan we met heel de groep om hem heen staan en vragen wat ze hier doen, hoe lang ze hier al zijn en proberen ze zelfs nog tips te geven. Maar, helaas, een langer gesprek zit er niet in, want wij hebben een druk programma en worden in de het Russisch museum verwacht voor het volgende college. Dus we wensen Chris nog een fijn verblijf en verzekeren hem ervan dat we door zullen geven het over twee weken waarschijnlijk al op RTL wordt vertoond.
Het college van vandaag was een uitje naar het atelier van de reconstuctors van oude iconen. Alleen met bepaalde documenten heb je toegang tot de catacombes van het Russisch Museum. Na heel wat gangetjes te hebben gepasseerd komen we een kamer binnen. Daar zitten 7 mensen vrolijk rondom een rijk gedekte tafel. Een tafel gedekt met salade, broodjes, ei, taart, thee en wodka. Morgen vieren we in Rusland de dag van de beschermers van het vaderland. En waarom op morgen wachten, als we hier ook vandaag al op kunnen drinken… We onderbreken hun etentje en krijgen uitleg over het restauratieproces. Er gaan jaren overheen en het is heel precies werk. Maar wat mij nog meer verbaasde, was de manier waarop ze al die oude werken aanraakten, er over veegden en op klopten. En daar bleef het niet bij. Toen ze ons het bladgoud lieten zien, waarmee de halo’s worden gerestaureerd, bleef er een stukje aan de vinger van de meester hangen. Nonchalant veegde hij het af en viel het op de grond.

maandag 20 februari 2006

Een lentese dag

Het zonnetje schijnt. Voor het eerst wijst het kwik o graden aan. Een dag om zonder maillot, handschoenen of muts naar buiten te gaan. Onderweg loop ik over een binnenplaatsje, een klein parkje. Er bestaat een foto van mij als baby, ingepakt in een blauw skipak, waar ik samen met mijn ouders in dit parkje gefotografeerd ben. 20 jaar geleden. Nu lopen er jonge moeders rond, de kinderwagens voortduwend. Maakt niet uit wat voor weer het is, om hun kind gezond te houden wandelen ze er 2 uur per dag mee. En vandaag door een lentelandschap. Het ijs weerspiegelt fel de stralend zon. De ijspegels aan de muren druppelen. De druppels vormen zowaar al flinke plassen. Hondjes plassen. Midden op Vasili-eiland is dit plekje, op mijn route van en naar de universiteit, classisistisch met zuilen. En er wordt gewoon een pony uitgelaten met haar veulen. Een veulentje van twee dagen oud loopt wankel tussen de moeders, honden en kouwen over de sneeuw. (Eigenlijk had je er gewoon bij moeten zijn…)
Bankjes zijn ijsvrij gemaakt en omaa’tjes hebben zich er al gevestigd. Zonnebadend, roddelend en duifjes voerend zitten ze daar op een rijtje. Ingepakt in een wolle sjaal en handschoenen, waar motten van hebben genoten. Ze doen me denken aan de ijsvisser van de vorige dag. Je komt ze bij elk kanaal, meertje en plasje tegen. Op een krukje zitten ze uren boven een gat met een diameter niet meer dan 30 cm. Geen hengel, maar gewoon een lijntje met loodtjes. Zo vangen ze hele kleine visjes, sprotjes. Ze gunnen hun maal tijdens de vangst geen blik waardig. Ze gooien de visjes op een hoop, en laten ze spartelen tot ze doodvriezen. Beetje wreed, beetje koud, beetje treurig, maar vooral een beetje typisch voor zo’n gratenmaal.
Al glimlachend en neuriend loop ik het parkje uit. De Russen verdraaien hun nek om naar dat gekke vrolijke meisje te kijken, maar kom op. Het zonnetje schijnt!

donderdag 16 februari 2006

De Russische gezondheidszorg

Al een poosje heb ik last van een rode jeukende plek op mijn wang. In Nederland ermee naar de huisarts, met de vraag of ik doorverwezen kon worden naar een dermatoloog. “Nee, eerst zal ik zelf wel even kijken wat het kan zijn.”En zo twee middeltjes verder had ik het idee dat het over was. Nu in Rusland is het weer teruggekomen op dezelfde plekken. Dit tot grote ongerustheid van mijn oma en haar kennissen. Om ieder, inclusief mijzelf, gerust te stellen ben ik ermee akkoord gegaan om hier naar een dermatoloog te gaan. Mijn oma had nog wel een vriendin, wiens man nog wel een professor in de dermatologie kende. En zo belandde ik dus in de kamer van prof. Micheev. Ik moest hiervoor naar de medische faculteit, een gigantisch complex met 48 gebouwen. Sommige goed onderhouden, andere erg bouwvallig. In het gebouw van huidziektes werden college’s gegeven, was een kliniek en hield elke docent en professor in zijn kabinet ook nog eens praktijk. Bij binnenkomst moest ik mijn jas bij de garderobe afleveren en blauwe beschermhoesjes om mijn schoenen doen, om het binnen zo steriel mogelijk te maken. Zoals een professor siert, kwam hij 15 minuten te laat. Een al wat oudere man. Hij mumpelde onophoudelijk en onderbrak mij voordurend, niet om vragen te stellen maar om mij woorden in de mond te leggen. “Zo je bent dus een roodharige, en kan niet tegen de zon. Verder heb je hier dus al jaren last van en ben je ook allergisch voor citrusvruchten en chocolade.” Wow, dat was nogal een redenering. Een redenering waar niets van waar kon zijn. Ik keek met verschrikte ogen om heen, naar mijn weten had ik me erg duidelijk uitgedrukt. Ik probeer opnieuw te vertellen dat ik in Nederland al naar de huisarts ben geweest, stom! Ik kreeg een hele tirade over me heen hoe wij-westerlingen- met ons gezondheidsbeleid de hele zorgverlening verpesten. En dat de Russen dat straks ook over zullen nemen. zodat het niet meer mogelijk zal zijn om direcet bij een dermatoloog aan te kloppen. “Hoe kan een huisarts nou iets over jouw huid weten, terwijl ik al 40 jaar praktijkervaring heb.” Slik. Het volgende moment werden mijn keel, buik, borst en rug onderzocht. Al mompelend begint de professor met een nieuwe diagnose. “Ik begin altijd met de ergst denkbare diagnose, als ik die heb uitgesloten, dan ga ik verder kijken. Ik denk nu dat je …….. hebt.”Om het voor mij te verduidelijken pakt hij er een leerboek bij en laat mij een gezicht zien, dat nauwelijks meer op een gezicht lijkt. Het komt op mij meer over op een mengsel tussen een catastrofe, vechtpartij en Joesjenko vergiftiging. “Maar je zit pas in de debutfase, het begin.” Terwijl hij dit zegt loopt hij zijn kabinet uit. Ik zit daar oncomfortabel op een stoeltje in het kabinet van een verstrooide professort. Het kabinet bestaat uit een bureau met daaraan een lange tafel, waar 8 plastic stoeltje omheen staan. Aan de muur hangen vergeelde medische kaarten en in de boekenkasten staan boeken die van ouderdom en gebruik bijna uitelkaar vallen. Hij komt terug met twee collega’s. Ook die beginnen mijn gezicht af te tasten en allerlei enge ziektes op te noemen. Het lijkt wel of heel mijn gezicht fout is. De professor schrijft een -things to do list -uit. Er staan 5 stappen op, waaronder allerlei analyses. Als ik al die stappen heb opgevolg moet ik maar weer terug komen en tot die tijd mag ik absoluut niet in de zon lopen. En dat ik dat opwellende traantje maar snel moet laten verdwijnen, het is het einde van de wereld niet.
Verbaasd, geschrokken en vernederd besluit ik toch maar naar gebouw 41 te gaan om mijn bloed af te geven voor een immunologische analyse. In de deuropening licht een hoopje hond. De hond was voor medische proeven gebruikt en mag nu zijn oude dag in de deuropening van zijn ‘genezers’ doorbrengen. Een sprankje licht, de zusters waren gewoon aardige vrouwen en niet van die gezette onverzorge bebaarde vrouwtjes die nukkig en zonder geduld handelingen verrichten. En tot grote opluchting werden hier, wat niet betekent dat het overal in Rusland zo is, eenmalige naalden gebruikt. Op de terugweg in de onwelriekende metro, staande tussen allemaal bemutste mensen, realiseerde ik me dat ik nooit voor altijd in Rusland wil gaan wonen. En hoeveel gemomper er ook is over onze hollandse gezondheidszorg, ik ben blij dat het er is.

donderdag 9 februari 2006

De eerste collegeweek

De eerste collegeweek zit er op. Het Russische onderwijssysteem is even wennen. Lessen van 1,5 uur. En dat 3 keer achter elkaar. Ertussen twee keer een pauze van tien minuten. Het lokaal zit in het labyrint van de filologische faculteit (FilFak). Een laag gebouw, waar in de lokalen het warmst gestookt worden. Deze week zijn alle Russiche studenten nog vrij, dus hadden wij het voorrecht college te volgen in lokaal L7. Een lokaal met tien houten bankjes. Twee kleine raampjes, waardoor je nog net de schoenen van de voorbijgangers kunt zien. In het lokaal is de gemiddelde temperatuur 25 graden. Een ideale omgeving om je even uit te strekken en je ogen te sluiten. Maar daar is absoluut geen mogelijk toe. De lessen hebben een sneltreinvaart. De houten bankjes dwingen je om met rechte rug te zitten en zijn niet van gemakken als een leuning of voering voorzien. Houterig sta ik dan ook op na 4,5uur college om me naar de kantine te begeven voor een kopje koffie, hier beter bekend als een amerikaantje. De docenten spreken we aan met hun voornaam en vadersnaam. Tijdens een van de lessen kwam de coordinator ons ons derde rooster binnen twee dagen brengen. De docent bleef maar voor hem buigen. Buigingen die meer leken op gymnasiastische oefeningen. De omgansvormen zijn hier erg verschillend. Buigingen voor belangrijk ogend persoon en bij een cassiere in de supermarkt kan er geen goedendag vanaf. Voor volgende week hebben we een ander lokaal aangewezen gekregen. Eentje waar het een stuk kouder zal zijn. Gelukkig maar dat het buiten alweer warm wordt.

De middagen worden gevuld met college’s kunstgeschiedenis of uitjes georganiseerd door het NIP (Nederlands Instituut in st. P). Onze kunstgeschiedenis docent lijkt op Elton John. Een haast kaalgeschoren hoofd, klein van postuur, een fout brilletje, een leren jack en een zuinig lachje. We lopen in een klasje alle statige zalen van het Russische museum achter deze man aan. Aan het eind van elke zin glimlacht hij even en dan neemt hij ons weer mee naar de volgende zaal van het voormalige paleis opgedragen aan tsaar Alexander III.

En dan begint de avond. In een culturele stad als st. P is er altijd wel wat te vinden om je mee te vermaken. Zo ben ik naar de bioscoop geweest en naar het theater. Er zit een theater vlak bij mijn huis. Vroeger was het een bioscoop, maar tegenwoordig huist er een toneelgezelschap. Het publiek was er erg gemengd. Rijk en arm, jong en oud. In de pauze kun je niet alleen koffie of thee kopen, maar ook toastjes met kaviaar of zalm, gebak en cognac behoren tot de mogelijkheid. Naar de zaal leidde een koniklijke trap. Aan de zijkant van de trap zitten nisjes, waar tafeltjes stonden. Boven was er nog een trap die naar het balkon leidde, maar die was helaas gesloten. De wenteltrap was echter prachtig. Uit gietijzer in een art noveau stijl. Eronder een piano en met een beetje fantasie stond je in een cafe in de jaren twintig en kon er zo van de trap een zangeres afdalen die onder pianobegeleiding met jazzgezang de sfeer zou bepalen. Maar daar kwam ik niet voor. Ik kwam voor het toneelstuk ‘de nacht voor kertmis’ van Gogel.
Een andere avond heb ik mij laten verleiden om de trots van de huidige Russiche filmstudio’s te bekijken: devnoj dozor (dagpatrouille)

Een bioscoop is een bioscoop, maar toch wil ik er een paar opmerkingen bij plaatsen. Een gigantische bioscoop. Meerdere zalen en beneden meerdere stylen van cafe’s. Ruime stoelen en je benen hebben alle ruimte. Tot zo ver kan het net zo goed een moderne Nederlandse bios zijn. Maar toen de film al een uurtje draaide, begonnen er mensen te vertrekken en langzamerhand werd de zaal steeds leger en leger. De film was niet slecht, maar ook niet goed. Omdat mijn metgezel na een uur ook al zuchtend en steunend naast mij zat, heb ik dus voor het eerst een film niet afgezien in de bios.

zondag 5 februari 2006

Tegen de kou kan men zich kleden

352 stappen heen en terug.

Boodschappen doen in een omgeving van –22 graden celsius.

Hoe kleedt men zich tegen een dergelijke kou?
Men neme: ondergoed, panty, wollen over-de-knie kousen, wollen sokken, wollen hemd, t-shirt met lange mouwen, wolle trui, wolle vest, russische folklore sjaal met een oppervlakte van 1 m2, een bontjas, gevoerde uchs, wanten (van wol wel te verstaan) en een hoed. Op deze manier is een wandeling van 704 stappen net uit te houden. Maar als je het denken aan de kou even vergeet en om je heen kijkt, zie je hoe prachtig de vorst kan zijn. Hoog aan de hemel staat de zon en met alle kracht probeert ze je met haar stralen nog een beetje te verwarmen. Het licht doet de sneeuw fonkelen, schittteren. En om het nog meer op een sprookjeslandschap te laten lijken, zijn de miniscule sneeuwvlokjes die naar beneden dwarrelen net toverstof. Allemaal weerkaatsen ze het zonlicht en het lijkt of je door een verlaten straat in de 19de eeuw loopt en tinkebel haar toverstof om zich heen verspreidt.

En als de warm gestoken huizen het gevoel niet terug brengen in je vingers, dan is er altijd nog wel een warm drankje te vinden. Nee, geen thee maar wodka. Want zoals de russen hier zeggen: Thee is geen wodka, thee kun je niet eindeloos blijven drinken!

zaterdag 4 februari 2006

Om 11.15 gaat de telefoon. Lija doma (thuis)? Doma. Het is Bacho, een Georgiƫr. Om twaalf uur zal hij langsrijden en dan zal hij mij st. Petersburg laten zien. Net aangekleed, ga ik me wederom aankleden, dit keer om naar buiten te gaan. Omdat het binnen altijd boven de 20 graden is, loop ik door het huis in mijn zomerkleding.

Nu is het heerlijk, wetend dat na een tocht door de kou er altijd een deur open zal gaan waarachter de warmte regeert. Maar voor de Peterburgers heeft zo’n centraal geregelde verwarming ook zijn nadelen. Er is geen eigen regultatie mogelijk en dus doet men de ramen in de zomer wage wijd open om te ventileren en mocht er iets mis zijn met de cv, dan reikt men naar truien.

Om half een gaat de bel en zie ik een jongeman door het kijkgat. Na twee deuren te hebben geopend, elk huis heeft hier een buiten en binnendeur, sta ik dan oog in oog met deze jongeman met wie ik via via in contact ben gekomen. Gelijk wordt duidelijk dat de Russische/ Georgische jongens verschillen van de Nederlandse. Hij wil me meteen mijn jas aanreiken en helpen deze aan te doen. Op straat als we over een ongelijk stuk heen moeten stappen, reikt hij mij zijn hand aan. En hij doet de deur van de auto open en helpt me instappen. Een zwarte auto, met zwarte ruiten. De Russen houden er niet van als je zomaar bij ze naar binnen kan kijken. Al kletsend rijden we de halve stad door; links de uni, de breedste brug van Petersburg steken we over (een brug lijkend op een plein), de hermitage passeren we aan onze linkerhand, het voetbalstadion, de nevski propekt, de kanalen fontanka en moijka, het literaire cafe waaruit Poesjkin vertrok naar zijn duel, de kunstacademie die een replica in het klein is van de Reichstag, de zomertuin en de kerk van de Verlosser van het bloed. We maken een tussenstop in een Georgisch restaurant en terwijl ik in Rusland ben, wordt me alles over de georgische cultuur, geschiedenis en keuken vertelt. Na wat traditionele georgische gerechten rijden we door naar de Finse Golf. En voor het eerst stappen we ook uit de auto om ons op het ijs te begeven. Het is er vrij druk. Er wordt gelanglaufd, met behulp van vliegers zijn mensen aan het snowboarden, met zelfgemaakt elektrische wagentjes rijden er volwassen mannen met vreugde kreten voorbij. Maar de meeste wandelen gewoon, net als Bato en ik. In de verte is een autorally gaande. Gewoon op de Finse Golf. Aan de horizon is wat bebouwing te bekennen, maar voor de rest is het een vlakte van ijs en sneeuw. De kleuren lijken op die van een Monet-schilderij. Zo’n blauw, verwikkeld met roze, groen en grijs. Met elke stap kraakt het verse sneeuw en ben ik me ervan bewust dat ik op decimeters dik ijs loop. Terwijl ik genietend om me heen kijk en en rustig doorloop, wordt er opeens aan mijn mauw getrokken. Twee trieste ogen kijken mij van onder een zwarte muts aan. “Lija, kom laten we weer naar de auto gaan. Het is zo koud.” Ik draai me al glimlachend om, terug langs mijn eigen sporen richting de auto. En terwijl ik terugloop denk ik voldaan, ik ben al bijna geaklimatiseerd. Ik had het nog niet koud.