zaterdag 4 februari 2006

Om 11.15 gaat de telefoon. Lija doma (thuis)? Doma. Het is Bacho, een Georgiƫr. Om twaalf uur zal hij langsrijden en dan zal hij mij st. Petersburg laten zien. Net aangekleed, ga ik me wederom aankleden, dit keer om naar buiten te gaan. Omdat het binnen altijd boven de 20 graden is, loop ik door het huis in mijn zomerkleding.

Nu is het heerlijk, wetend dat na een tocht door de kou er altijd een deur open zal gaan waarachter de warmte regeert. Maar voor de Peterburgers heeft zo’n centraal geregelde verwarming ook zijn nadelen. Er is geen eigen regultatie mogelijk en dus doet men de ramen in de zomer wage wijd open om te ventileren en mocht er iets mis zijn met de cv, dan reikt men naar truien.

Om half een gaat de bel en zie ik een jongeman door het kijkgat. Na twee deuren te hebben geopend, elk huis heeft hier een buiten en binnendeur, sta ik dan oog in oog met deze jongeman met wie ik via via in contact ben gekomen. Gelijk wordt duidelijk dat de Russische/ Georgische jongens verschillen van de Nederlandse. Hij wil me meteen mijn jas aanreiken en helpen deze aan te doen. Op straat als we over een ongelijk stuk heen moeten stappen, reikt hij mij zijn hand aan. En hij doet de deur van de auto open en helpt me instappen. Een zwarte auto, met zwarte ruiten. De Russen houden er niet van als je zomaar bij ze naar binnen kan kijken. Al kletsend rijden we de halve stad door; links de uni, de breedste brug van Petersburg steken we over (een brug lijkend op een plein), de hermitage passeren we aan onze linkerhand, het voetbalstadion, de nevski propekt, de kanalen fontanka en moijka, het literaire cafe waaruit Poesjkin vertrok naar zijn duel, de kunstacademie die een replica in het klein is van de Reichstag, de zomertuin en de kerk van de Verlosser van het bloed. We maken een tussenstop in een Georgisch restaurant en terwijl ik in Rusland ben, wordt me alles over de georgische cultuur, geschiedenis en keuken vertelt. Na wat traditionele georgische gerechten rijden we door naar de Finse Golf. En voor het eerst stappen we ook uit de auto om ons op het ijs te begeven. Het is er vrij druk. Er wordt gelanglaufd, met behulp van vliegers zijn mensen aan het snowboarden, met zelfgemaakt elektrische wagentjes rijden er volwassen mannen met vreugde kreten voorbij. Maar de meeste wandelen gewoon, net als Bato en ik. In de verte is een autorally gaande. Gewoon op de Finse Golf. Aan de horizon is wat bebouwing te bekennen, maar voor de rest is het een vlakte van ijs en sneeuw. De kleuren lijken op die van een Monet-schilderij. Zo’n blauw, verwikkeld met roze, groen en grijs. Met elke stap kraakt het verse sneeuw en ben ik me ervan bewust dat ik op decimeters dik ijs loop. Terwijl ik genietend om me heen kijk en en rustig doorloop, wordt er opeens aan mijn mauw getrokken. Twee trieste ogen kijken mij van onder een zwarte muts aan. “Lija, kom laten we weer naar de auto gaan. Het is zo koud.” Ik draai me al glimlachend om, terug langs mijn eigen sporen richting de auto. En terwijl ik terugloop denk ik voldaan, ik ben al bijna geaklimatiseerd. Ik had het nog niet koud.

Geen opmerkingen: